Werkgever mag hoofddoek verbieden

Op 14 maart 2017 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie in twee zaken (C-157/15 & C-188/15) uitspraak gedaan. Het Hof heeft geoordeeld dat een werkgever een werknemer mag verbieden om een hoofddoek te dragen. Het College van de Rechten van de Mens in Nederland oordeelde eerder dat een griffier van een rechtbank wel het recht had om een hoofddoek te dragen tijdens haar werk.

Uitspraak 1 (ECLI:EU:C:2017:203):

In de eerste zaak was een Belgische vrouw werkzaam als receptioniste voor een beveiligingsbedrijf. Nadat zij drie jaar werkzaam was, heeft zij aan haar werkgever medegedeeld dat zij voortaan een hoofddoek ging dragen. De werkgever gaf aan dat dit niet getolereerd zou worden. Op dat moment was er slechts een ongeschreven regel dat werknemers geen zichtbare tekenen van politieke of religieuze overtuigingen mochten dragen. De werkgever heeft daarop het arbeidsreglement aangepast en is daarin werd opgenomen dat het voor werknemers verboden is om op de werkplaats zichtbare tekenen te dragen van hun politieke, filosofische of religieuze overtuigingen. De werkneemster weigerde om de hoofddoek niet meer te dragen, waarna zij door de werkgever is ontslagen. De werkneemster heeft dit ontslag aangevochten bij de Belgische rechter. Uiteindelijk is de zaak voorgekomen bij het Hof van Justitie van de EU.

Het Hof oordeelde dat er geen sprake is van directe discriminatie door het toepassen van de interne regel van de werkgever. Die regel behandelt namelijk alle werknemers gelijk door hun te verplichten zich neutraal te kleden. Er kan echter wel sprake zijn van indirecte discriminatie indien de neutrale verplichting tot gevolg heeft dat enkel de personen die een bepaalde godsdienst of overtuiging aanhangen in het bijzonder worden benadeeld. Er is echter geen sprake van indirecte discriminatie indien er sprake is van een objectieve rechtvaardiging door een legitiem doel. Volgens het Hof is de wil van een werkgever om ten aanzien van zijn klanten blijkt te geven van neutraliteit in beginsel legitiem.

Uitspraak 2 (ECLI:EU:C:2017:204):

In de tweede uitspraak was een Franse vrouw werkzaam bij haar werkgever. De werkgever was vanaf het begin van de arbeidsrelatie op de hoogte van het feit dat de werkneemster een hoofddoek droeg. Na een klacht van een klant heeft de werkgever de werkneemster verzocht om haar hoofddoek af te doen in het kader van neutraliteit. De werkneemster heeft dit geweigerd en is vervolgens ontslagen. Binnen de werkgever was er geen sprake van een interne regel die het werkneemster verbood om een hoofddoek te dragen.

Het Hof overweegt dat, nu er geen sprake is van een interne regel, er moet worden beoordeeld of het verbieden van het dragen van een hoofddoek vanwege de aard van de beroepsactiviteiten of de contact een wezenlijk en bepalend beroepsvereiste vormt. Volgens het Hof is dat niet het geval. De wil van de werkgever om rekening te houden met de wensen van een klant om de diensten van de werkgever niet langer te laten verrichten door een werkneemster met een hoofddoek, kan niet worden beschouwd als een beroepsvereiste. Enkel als er sprake is van een beroepsvereiste, kan discriminatie worden uitgesloten.

Conclusie

Indien de werkgever een interne regel heeft waarin werknemers wordt verboden om zichtbaar politieke, filosofische of religieuze tekens te dragen, vormt dit geen directe discriminatie. Dit geeft werkgevers echter geen vrijbrief. Er kan wel sprake zijn van indirecte discriminatie, indien door de neutrale regel in de praktijk personen met een bepaalde godsdienst in het bijzonder worden benadeeld. De werkgever moet goed kunnen uitleggen waarom het uitstralen van neutraliteit zo van belang is waardoor een degelijk verbod passend is. Is er geen regel en komt de werkgever tegemoet aan de wens van een klant die niet door iemand met een hoofddoek geholpen wil worden, dan is er wel sprake van discriminatie.

 

Uitzendkracht en ziekte

Hoge Raad: uitzendovereenkomst eindigt niet zonder meer bij ziekte van de uitzendkracht

Lees verder