Arbeidsovereenkomst na ruim vijf jaar tijdelijke contracten geen misbruik

De werknemer heeft van 1 augustus 2011 tot 16 juli 2012 via een uitzendbureau als productiemedewerker bij de werkgever gewerkt. Op 16 juli 2012 is de werknemer bij de werkgever in dienst getreden op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot 15 juli 2013. Deze arbeidsovereenkomst is verlengd tot 15 juli 2014. De werknemer is vervolgens drie maanden uit dienst geweest. Op 20 oktober 2014 is hij opnieuw in dienst getreden, tot 19 juni 2015. Deze arbeidsovereenkomst is verlengd tot en met 31 december 2016. De werkgever heeft de werknemer daarna geen arbeidsovereenkomst meer aangeboden. De werknemer stelt dat dit in strijd is met het goed werkgeverschap en met Richtlijn 1999/70/EG.

De kantonrechter stelt vast dat op de arbeidsovereenkomsten nog het oude recht van toepassing is, nu de laatste arbeidsovereenkomst tussen partijen is aangegaan op 1 mei 2015, dus vóór 1 juli 2015. Onder het oude recht is de laatste arbeidsovereenkomst van rechtswege geëindigd op 31 december 2016. De stelling van de werknemer, dat de werkgever door zijn weigering de arbeidsovereenkomst te verlengen na 31 december 2016 de wet heeft ontdoken en in strijd heeft gehandeld met goed werkgeverschap, treft geen doel. De werkgever heeft het dienstverband weliswaar onderbroken met een periode van meer dan drie maanden, maar dat is niet in strijd met de wet en levert ook geen misbruik van recht op. De wet bood daartoe juist de gelegenheid. Ook het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst na vijf jaar tijdelijke contracten vormt geen misbruik. Overigens heeft de werkgever voldoende gemotiveerd dat hij als verpakkingsbedrijf voor consumptieaardappelen sterk afhankelijk is van verkregen opdrachten en dat die opdrachten wisselingen vertonen, zodat hij behoefte heeft aan een “flexibele schil” voor wat betreft zijn productiemedewerkers. Dit is niet in strijd met art. 7:668a lid 1 (oud) BW. Verder heeft de werkgever voldoende aannemelijk gemaakt dat de werknemer niet steeds goed heeft gefunctioneerd. Het beroep van de werknemer op Richtlijn 1999/70/EG slaagt ook niet. Met art. 7:668a (oud) BW is adequaat invulling gegeven aan het bepaalde in de richtlijn. Er is daarom geen reden om toepassing van dit artikel buiten beschouwing te laten vanwege strijd met de richtlijn.

 

NB. Als art. 7:668a lid 1 (oud) BW bij cao tot buiten de grenzen van het aanvaardbare wordt opgerekt, kan wel sprake zijn van strijd met het goed werkgeverschap en/of misbruik van recht, zo volgt uit, onder meer, Hof Arnhem-Leeuwarden, «JAR» 2015/310. Hiervoor is echter niet voldoende, in elk geval niet onder het oude recht, dat een reeks tijdelijke contracten eenmalig met drie maanden of meer wordt onderbroken (HR, «JAR» 2007/215, Greenpeace).

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBNHO:2017:2598

Uitzendkracht en ziekte

Hoge Raad: uitzendovereenkomst eindigt niet zonder meer bij ziekte van de uitzendkracht

Lees verder